VMBO
Het VMBO duurt vier jaar. Dit onderwijs is praktisch en gericht op doen en oefenen. Leerlingen leren basiskennis en vaardigheden voor een beroep. Na het VMBO gaan de meeste jongeren verder leren op het MBO (middelbaar beroepsonderwijs).
HAVO
Het HAVO duurt vijf jaar. Hier krijgen leerlingen meer theorie dan op het VMBO, maar minder dan op het VWO. HAVO bereidt voor op het HBO (hoger beroepsonderwijs, bijvoorbeeld een hogeschool). Leerlingen krijgen vakken zoals talen, wiskunde en natuurkunde. Na het HAVO kunnen ze naar het HBO of, als ze willen en kunnen, doorstromen naar het VWO.
VWO
Het VWO duurt zes jaar. Dit is het meest theoretische en uitdagende niveau. Leerlingen worden voorbereid op de universiteit. Ze krijgen veel en diepgaande theorie en leren vaak in een sneller tempo. Het VWO bestaat uit atheneum (zonder klassieke talen) en gymnasium (met Latijn en/of Grieks).
MBO
Veel leerlingen gaan na het VMBO naar het MBO. Dit is middelbaar beroepsonderwijs. In het MBO leren jongeren vooral een beroep in de praktijk, zoals werken in de zorg, techniek, handel of horeca. De opleiding duurt meestal twee tot vier jaar. Na het MBO kunnen zij gaan werken of doorleren op het HBO.
HBO
Leerlingen met een HAVO-diploma gaan vaak naar het HBO, het hoger beroepsonderwijs. Dit is een opleiding op hogeschoolniveau. Studenten leren op een hoger, meer theoretisch niveau hoe zij later in een beroep kunnen werken, bijvoorbeeld als verpleegkundige, leraar, ingenieur of manager. Een HBO-opleiding duurt meestal vier jaar.
Universiteit
Met een VWO-diploma kunnen jongeren direct naar de universiteit. Daar leren zij vooral theorie en onderzoek doen. Universitaire opleidingen duren meestal drie jaar (bachelor) en daarna één tot twee jaar (master). Studenten worden zo voorbereid op banen waarvoor veel kennis en onderzoek nodig is.